-
1 pot
pot [poo]〈m.〉1 pot ⇒ kan, bus♦voorbeelden:pot (de chambre) • po, potpot d'échappement • knalpotêtre sourd comme un pot • potdoof, stokdoof zijn2 payer les pots cassés • 't gelag betalen, met de brokken zittenprendre un pot • een glaasje drinken3 avoir du pot • mazzel hebben, boffenmanquer de pot • geen mazzel hebbenun vrai pot de peinture • een opgedirkte tantepot à tabac • propje, dikkerdjec'est le pot de terre contre le pot de fer • het is een ongelijke strijddécouvrir le pot aux roses • ergens achter komen, iets op het spoor komentourner autour du pot • ergens omheen draaien————————pot (de chambre)po, potm1) pot2) kan3) glas4) mazzel -
2 un vrai pot de peinture
un vrai pot de peinture
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский